Eikenhout; hoogte 77 cm
Opper-Gelre; 1e kwart 16e eeuw
De Piëta in onze kerk is een nogal gedrongen beeld, waarbij het te kleine lichaam van Christus wel erg opvalt ten opzichte van dat van Maria. Maria draagt een zwaar bovenkleed over een lichter ondergewaad, dat in een brede zwaai over haar rechter knie is gedrapeerd. Het lijkt alsof zij daardoor extra aandacht wil vragen voor het kleine, kwetsbare, dode lichaam van haar zoon. Bovendien draagt zij een nog zwaardere mantel die opstaat achter haar hoofd. Men zou kunnen zeggen dat de zwaarte van de kleding het dramatische van de voorstelling onderstreept. Toch gaat het eerder om een beeld uit de volksdevotie dan om een verfijnd en overtuigend kunstwerk.
De neogotische, uit het midden van de negentiende eeuw stammende polychromie , aangebracht over oudere verflagen, is niet alleen goed bewaard gebleven, maar oogt ook nog fraai. De verschillende decoratiemotieven op bovenkleed en mantel imiteren duidelijk zeer kostbare stoffen.
De Piëta is, evenals het beeld van Cornelius, mogelijk afkomstig uit het in 1802 opgeheven klooster Jerusalem. Beide beelden zijn vervolgens in 1838 niet meegegaan naar het vernieuwde klooster van de zusters Ursulinen.
Het beeld van de Piëta is, evenals de Christus op de Koude Steen, een in de late middeleeuwen veel voorkomend devotiebeeld, dat de toeschouwer uitnodigt om het lijden van Christus te overwegen. Het stelt het niet-bijbelse moment voor waarop Maria het dode lichaam van haar zoon na de kruisafname op haar schoot heeft genomen.